‘Het werd heel koud om me heen toen in april ’83 de RSV-problematiek tot een hoogtepunt was gekomen en ik moest aftreden. De mensen vonden mij doodeng alsof ik een besmettelijke ziekte had.' Allerd Stikker zit tegenover me, een schoon-geschoren, helder gezicht met een rechte, smalle mond die ook sprekend nauwelijks beweegt. Een zekere vormelijkheid hangt om hem heen, gecompenseerd door aanwezige ogen. Hij zal niet snel iets zeggen dat hij niet kwijt wil. Is hij door de wol geverfd of hoort het bij hem?